dinsdag 10 november 2009

Angstzweet in Gambia

Twee jaar geleden besloten mijn vriendin en ik in Gambia naar een concert te gaan. Een reggaeconcert. Niet het soort muziek dat we dagelijks luisteren, dat zeker niet, maar onze nieuwsgierigheid was gewekt.

Het was op onze eerste vakantiedag, vlak nadat we geland waren, toen we in een afgeladen aankomsthal belandden. Tot in de kleine hoekjes was de saaie, witte ruimte opgevuld met honderden uitzinnige Gambianen. Ze stonden werkelijk overal: op bankjes, op trolleys, of hangend in de raamkozijnen; het zag er letterlijk zwart van de mensen.
In hun handen hielden zij posters die zij hadden losgerukt van gammele stadsmuurtjes en roestige golfplaten. Sommigen mistten een deel of waren gekruld door de opgedroogde regen.
Op het moment dat uit de bagagehal een vijftal rastafari’s met grote zonnebrillen en gouden kettingen verscheen, ontstak het publiek in een geĆ«motioneerd gejuich.

Ik had geen flauw benul om wie het ging. Natuurlijk had ik het vermoeden dat het muzikanten waren en natuurlijk begreep ik dat ze groot moesten zijn, maar het was zonder twijfel de spanning van een nieuw Afrikaans land dat ik er geen aandacht aan besteedde -mijn hoofdtaak bestond vooral uit het terugkrijgen van mijn koffer die door een man in gewaad uit mijn handen was gegrist. Dat het om een van ‘s werelds grootste reggaeformaties ging, begrepen mijn vriendin en ik pas later.

De eerste dagen waren wat onwennig. We voelden ons opgejaagd door de bevolking die zich zodra je het hotel verliet aan je vast klampte. Het begon met een praatje waar je vandaan kwam -Nederland? Roet Goeliet!- vervolgens waar je naar toe ging -ik loop wel even mee- om als een vast ritueel te eindigen in het vragen om geld -mijn moeder is ziek, ik ga trouwen of ik ben de schoonmaker van je hotel en ik heb vanochtend geen fooi kunnen vinden. Waar je ook ging, steeds weer hoorde je ze roepen. Steeds weer voelde je de klamme handjes die naar je arm grepen.
We voelden ons bezwaard, want hoe tegennatuurlijk is het om mensen te negeren? Ons eerste romantische diner, gepland voor twee, eindigde dan ook met z’n drieĆ«n. Een grote, pikzwarte jongen met glimmende oorringen keek ons met zijn priemende, geel doorlopen ogen aan. Beleefd als ik was liet ik hem zitten. Ik bestelde zelfs een cola voor ‘m.

Toch went het. Na een aantal dagen word je er zelfs bedrevener in. Al gauw begrijp je dat achter elk ogenschijnlijk onschuldig praatje een ordinaire vraag naar aalmoes schuilt. Het is te vergelijken met een straatverkoper die in de binnenstad om je aandacht vraagt: je hebt er eigenlijk geen zin in, maar krijgt het niet over je hart om door te lopen. Echter, zodra je ze elke dag ziet, word je harder en negeer je ze met je blik op oneindig.

Daar komt bij dat we ons hadden laten claimen. Tegen kleine structurele bedragen hielden twee dorpelingen ons afzijdig van de rest. ‘Ze zijn van ons’, vertelden ze de andere jongens rondom het hotel. Zo leerde iedereen in het dorp onze namen kennen. Die riepen ze dan, en daar bleef het bij. En in de tijd dat mijn vriendin en ik in Gambia zaten, hadden Omar en Nicky Boy een baan.

In de dagen erop merkte ik dat het leefde. Op de parkeerplek waar de jongeren zich de gehele dag in de schaduw ophielden, was het concert het gesprek van de dag. Steeds weer wanneer ik even bleef hangen voor een praatje, hoorde ik de naam vallen. Morgan Heritage, de beroemde band uit Amerika waarvan, zo bleek, alleen ik nog nooit gehoord had. Vanaf een oud cassettebandje liet Omar me een van hun nummers horen. De jongens op de motorkap zwaaiden met hun handen en zongen mee in een overstaanbaar engels.
Ik besloot er heen te gaan.
-wordt vervolgd-

1 opmerking: